Het is druk in de tram. Het is oktober, herfst, maar het is 24 graden. Er zijn korte broeken, maar ik zie ook een winterjas. We zijn allemaal onderweg. We zijn allemaal in de war.
Mijn spieren zijn gespannen. Ik weet dat. Ik weet ook precies welke, want ik mediteer. Dat houdt me op de been nu. Maar weten wat er is, is soms niet wat ik wil. Nu bijvoorbeeld zit mijn keel op slot, is mijn onderbuik leeg, en mijn trommelvliezen zijn zo strak aangespannen dat elk geluid irriteert. Elk menselijk geluid. Elk menselijk geluid van een ander.
Als iemand naar me kijkt, moet ik op mijn handen zitten. Ik ben geen agressief persoon, maar ik hoek je. Echt, hoor. Kijk voor je. En laat me.
Twee studentenmeisjes vertellen elkaar hun meningen. Dingen zijn “chill” of “lame”. Ze denken het zelf bedacht te hebben, maar het is allemaal al een keer gevonden. Twee oma’s veroordelen de rest van hun familie: “Op zo’n moment denk ik, je bent mijn broer niet meer”. Een meneer met een laptoptas weet het beter. En zijn vriend nog weer beter. En ze plassen steeds verder de tram in. Allemaal woorden, aangezet met klanken, zonder betekenis. Een loop in mijn hoofd: Hou op, hou op, hou op, hou op.
Ik hoor een huil. Ik hoor het al een tijdje. Dat is ok. Ik heb gekeken waar het vandaan komt, moest er even voor opstaan. Het komt van voor in de tram uit een klein blond kindje in een wagentje. Dat is ok.
Het begon zeurend, maar nu gaat ze steeds harder, hoger, haar mond meer open. Ik hoor verdriet, maar ze zet ook druk, af en toe een krijs om het gehuil kracht bij te zetten. Onmacht, boosheid, ONMACHT, ik kan niks! Dat zegt ze met haar gejank. Ze heeft de smaak te pakken, is zich aan het verliezen. Overstuur noemen ze dit. Dit geluid komt aan. Inmiddels is iedereen stil. Niemand heeft een mening. Niemand heeft een oordeel. Niemand weet het beter.
Dit geluid mag blijven. “Huil maar”, fluister ik, en mijn keel wordt zacht, mijn ogen nat. Huil jij maar, dan hoef ik het niet te doen. Jij bent hier de enige die eerlijk is.
foto: Jill Greenberg
Comments