Geschreven voor Frappant TxT 2012, finaleplaats, Antwerpen
Ik kan oneindig veel zijn. Ik kan bergen verzetten, angsten overwinnen.
Ik kan aanmoedigen, ontmoedigen, bemoederen tot je er moe van wordt. Vermoeden dat er meer is. Maar dat doe ik niet.
Ik kan kattig overkomen. Er als de kippen bij zijn. Trouw zijn als een hond. Blij zijn als een kind. Ik kan een kind blij maken. Ik kan een kind maken. Een blij kind maken. Maar dat doe ik niet.
Ik sta hier. Dat moet genoeg zijn.
Ik kan een paard tekenen met een mannetje erop, een lelijk mannetje. Ik kan net doen alsof ik je niet zie. Ik kan je gewoon straal voorbij lopen. Ik kan een appel schillen met de schil in één stuk. Of je eens flink de waarheid zeggen. Maar dat doe ik niet. Dat heb ik nog nooit gedaan. Waarom zou ik daar nu dan mee beginnen?
Ik kan zingen. Ik kan dansen. Ik kan een sprookje vertellen alsof ik het zelf was. Alsof ik het zelf heb meegemaakt. Ik was eens.. Maar ik was niet. En ik deed niks. Ik doe dat soort dingen niet.
Mijn evenwicht bewaren
Een kerstboom decoreren
Een vage vraag ontwijken
Een slachtoffer kalmeren
Het van de daken schreeuwen
Een limerick onthouden
Achterstevoren schrijven
Tussen de regels lezen
Luchtkastelen bouwen
Met mijn tong een knoop leggen in het steeltje van een kers
Zou kunnen. Zou kunnen. Maar moet het echt?
Ik heb lichte ogen. Dat komt niet vaak voor. Ik sta hier. Dat moet genoeg zijn.
Maar ze zijn me vergeten..
Hallo? 112? Ik had een vraagje. Zijn jullie me vergeten?
Bij dat ongeluk vanmiddag op de Rozengracht. Man van middelbare leeftijd met een gebroken been, meisje met een hersenschudding? Ik stond aan de overkant.
Mijn been is niet gebroken en mijn hersens zijn niet geschud. Ik zag het niet gebeuren. Ik hield mijn hart niet vast. Maar toen ik de sirene hoorde, toen de ambulance wegreed, toen pas drong het tot me door. Ze zijn me vergeten. Ze zijn me vergeten mee te nemen.
Ik heb geen ongeluk gehad, maar geluk voelt ook ver weg. Ik doe mijn best, eet en drink, slaap, fiets, maar af en toe zink ik dwars door het asfalt heen. Mijn nek draagt mijn hoofd niet meer, mijn hart doet eigenlijk vaker zeer dan niet en niemand die het ziet.
Ik heb het koud, ik heb het warm en ik doe boodschappen.
Ik hoorde de sirene en toen drong het tot me door. Ze zijn me vergeten.
Ik had mee gemoeten, met die ambulance, naar de dokters en de zusters die je beter maken. Want ik ben niet ziek en het is niet erg, maar..
Ik heb lichte ogen. Dat komt niet vaak voor. Ik sta hier. Dat moet genoeg zijn.
Kommentare